Mensen met LVB extra kwetsbaar voor criminaliteit en verslaving

Bron: Blik op hulp

Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB), zijn extra kwetsbaar wanneer het gaat over het vertonen van crimineel gedrag en verslavingsproblematiek. Maar waardoor komt dat dan? En wat kun je ermee als hulpverlener? Daarover sprak Dr. Hendrien Kaal, die lector LVB en jeugdcriminaliteit aan de Hogeschool Leiden is, op het jaarlijks congres over LVB dat onlangs gehouden werd in Utrecht.

Intelligentie

Statistisch gezien blijkt er een relatie te zijn tussen criminaliteit en IQ. Een populatie veelplegers heeft daarbij doorgaans een lagere gemiddelde intelligentie dan een populatie van arrestanten. Ook blijkt onder veelplegers het gemiddelde IQ lager te zijn dan in huizen van bewaring. De vraag is echter of er in de hulpverlening aan deze mensen zo erg gefocust zouden moeten worden op IQ. Kaal: “Ik vind dat we onderscheid moeten maken tussen wat men vindt en wat wij, als hulpverleners, vinden”.

In het buitenland wordt veelal de zogenaamde AAIDD-definitie gebruikt, waarin gesteld wordt dat iedereen met een IQ dat lager is dan 70 à 75, een licht verstandelijke beperking zou hebben. In Nederland spreken we over het algemeen ook van een LVB wanneer er sprake is van een IQ tussen de 70 en 85, in combinatie met problemen in het adaptief gedrag. Voor dat laatste is in de praktijk echter wel minder aandacht.

De Leidse lector vindt de mate waarin mensen in staat zijn adaptief gedrag te vertonen niet minder belangrijk: “Hoe goed kun je je handhaven in de maatschappij? Het antwoord op die vraag hangt sterk af van de maatschappij waarin je leeft en niet alleen van de intelligentie van de persoon waar het om draait. In de loop van de tijd hebben we dan ook een sterke toename gezien van het aantal mensen met een LVB in onze samenleving. Dat komt niet doordat er tegenwoordig meer mensen zijn die een laag IQ hebben, maar wel doordat meer mensen met een laag IQ zich niet kunnen handhaven in onze steeds ingewikkelder wordende maatschappij.”

Aan alternatieven voor het kijken naar IQ, wordt in de tussentijd gewerkt. Zo is er bijvoorbeeld de zogenaamde Supports Intensity Scale (SIS)-index, waarmee vooral gekeken wordt naar de hulpbehoefte van mensen, maar ook instrumenten als de zelfredzaamheidsmatrix hebben oog voor de individuele verschillen in wat mensen in de praktijk kunnen.

Criminaliteit

Er blijkt weinig goed onderzoek te zijn naar welk deel van de delinquenten een laag IQ heeft. Dat is volgens Kaal dan ook lastig te onderzoeken: de meerderheid van de gedetineerden wil in de regel niet meewerken aan een dergelijk onderzoek. “En dan kun je dus geen uitspraken doen over de populatie. Je weet niet wie er niet meedoen, maar het is goed denkbaar dat vooral de mensen die vrezen te ‘falen’ voor zo’n test, uitvallen. Onderzoek onder problematische groepen suggereert dat tussen de 30 en 40% van die populaties een licht verstandelijke beperking heeft. Screening op LVB laat vergelijkbare percentages zien.”

Maar hoe komt dat dan dat mensen met een LVB zo sterk oververtegenwoordigd zijn in het gevangeniswezen? Daarover bestaan veel theorieën. Het kan zijn dat mensen in crimineel gedrag een alternatieve strategie vinden om hun persoonlijke doelen, zoals bijvoorbeeld het kunnen kopen of krijgen van mooie spullen, te bereiken. Daarbij kunnen ze ook gemakkelijk beïnvloed worden door verkeerde vrienden. Daarnaast hebben ze weinig zelfcontrole en minder binding met de maatschappij. Al deze zaken maken deze mensen dus bijzonder kwetsbaar voor het ontwikkelen van crimineel gedrag.

Verslaving

En hoe zit dat dan met het verslavingsrisico? “Wanneer je die vraag wil beantwoorden, dan moet je ook oog hebben voor de ‘positieve’ redenen die iemand met een licht verstandelijke beperking kan hebben om alcohol of drugs te gebruiken. Het levert hen bijvoorbeeld aansluiting bij een groep op, omdat er vaak in groepsverband gebruikt wordt. Het kan hen ook een gevoel van autonomie en keuzevrijheid geven, of hun gebruik is een vorm van zelfmedicatie om stress als gevolg van de permanente overvraging die ze ervaren, te reduceren”.

Hun verhoogde kwetsbaarheid voor middelenmisbruik kent echter ook een cognitieve oorzaak. “Mensen met een LVB hebben vaak moeite met het nadenken over de lange termijn gevolgen van hun acties. Ze beschikken bovendien over een betrekkelijk laag probleemoplossend vermogen, waardoor ze vaak moeilijk kunnen stoppen met iets waaraan ze begonnen zijn.

Herkennen

Een belangrijke oorzaak van het niet of te laat op gang komen van adequate hulpverlening aan mensen met een LVB die crimineel gedrag vertonen of verslaafd zijn, is erin gelegen dat het vaststellen van een LVB door de manier waarop mensen in de dagelijkse omgang overkomen, buitengewoon moeilijk is: een LVB is doorgaans niet aan uiterlijke kenmerken te herkennen.

Mensen met een LVB doen vaak hun best om hun beperking te verhullen, hetgeen de herkenning lastig kan maken, zelfs voor het deskundig oog van een expert als Kaal. “Ik heb ooit in een restaurant waarin mensen met een beperking werkten met iemand zitten praten, waarbij het me wintig minuten kostte om erachter te komen of ik met een cliënt te maken had of met een begeleider! Zó moeilijk kan het dus zijn. Zélfs als je ernaar op zoek bent, zoals ik was, kan het nog een hele tijd duren voor je het merkt. De herkenning van mensen met een LVB schiet dan ook tekort. Vaak wordt de intelligentie van deze mensen schromelijk overschat.”

Hulpverlenen

Hulpverlening aan mensen met een LVB lijkt zoden aan de dijk te zetten. Van de jongeren die LVB-hulp krijgen, vertoont 20% problematisch middelengebruik terwijl dat bij jongeren met een LVB en bijkomende problematiek 75% is. Dat roept de vraag op waaraan goede hulpverlening aan mensen met een LVB dan moet voldoen om zulke goede of nog betere resultaten te kunnen boeken.

Kaal: “Allereerst zijn kortdurende interventies, gericht op het ‘oplossen’ van verslaving en crimineel gedrag bij jongeren met een LVB vaak niet voldoende. Want de LVB los je simpelweg niet op. Als het weer goed gaat, moet je bij deze groep mensen niet ophouden, maar juist dóórgaan omdat het lijkt te werken. Deze mensen hebben vaak levenslang ondersteuning nodig”. Dat wil echter niet zeggen dat ze altijd evenveel ondersteuning nodig hebben, relativeert ze: “De puberteit is voor jongeren met een LVB net zo goed een turbulente tijd, waarin ze vaak meer ondersteuning nodig hebben dan wanneer ze vijftig zijn”.

Principes en methodieken

Ook algemene hulpverleningsprincipes zoals het responsiviteitsbeginsel spelen een belangrijke rol in de effectiviteit van de hulpverlening. “Ga na of je interventie aansluit bij degene die je voor je hebt. En dat is best lastig. Sla je de plank mis en is de interventie te hoog gegrepen, dan is daarmee de zoveelste faal-ervaring een feit. Dat werkt ook zorgmijding in de hand. ‘Baat het niet, het schaadt ook niet’, gaat hier dus niet op.

Ga dus na of, wanneer er geen passende interventie beschikbaar is, iets echt wel beter is dan niets. Dat is beslist niet altijd het geval”, aldus Kaal.
Een probleem bij het verlenen van hulp aan mensen met een LVB is dat de meeste methodieken die gericht zijn op het voorkomen of behandelen van risicogedrag, geschreven zijn voor mensen met een normale begaafdheid. Die interventies moeten dan aangepast worden. Maar hoe doe je dat? Een aanknopingspunt daarvoor is de Richtlijn effectieve interventies LVB, op basis waarvan je bestaande interventies kunt aanpassen om ze LVB-proof te maken.

“Dat begint met goede diagnostiek om erachter te komen wie je voor je hebt en wat er bij hem of haar zou kunnen aansluiten. Probeer daarbij het netwerk mee te krijgen, ook al is dat moeilijk omdat het netwerk zelf vaak ook zwak is. Op die manier kunnen ze in het dagelijks leven de jongere helpen in de praktijk te brengen wat hij of zij geleerd heeft.”

Hete aardappel

Dat zulke hulpverlening geboden wordt is echter verre van vanzelfsprekend. Kaal: “Ik erger me altijd wanneer er weer eens gesuggereerd wordt dat de IQ-grens omlaag zou moeten, omdat dat zo veel mensen in de zorg zou schelen. Maar ja, dan vallen die mensen dus tussen de wal en het schip en komen we ze later toch wel ergens anders tegen. Zoals bij politie en justitie, bijvoorbeeld.”

Mensen met een LVB en crimineel gedrag of een verslaving worden bovendien nog te vaak als een hete aardappel doorgegeven van de ene hulpverleningsorganisatie aan de andere, omdat niemand zich probleemhouder lijkt te voelen. Hoe je in zo’n situatie de politiek van de noodzaak om de hulpverlening aan deze mensen te omarmen overtuigt? “Aandacht geven aan wanneer het fout gaat”, zo stelt Kaal. “Dat is altijd heel vervelend, maar wel belangrijk om ervoor te zorgen dat het belang van het begeleiden van deze mensen voor het voetlicht komt”.